Cornelis Brouwer (Kees).
Cornelis, of Cees zoals hij genoemd werd, werd 5 maand na het huwelijk van zijn ouders, geboren te Drogeham op 23 oktober 1923. Hij is, in zijn jeugdjaren, vele malen verhuist. Drogeham, Kootstertille, Kooten, Appelscha, Oudehorne en Rottum. Zijn vader, Douwe Johanneszn. Brouwer, probeerde met van alles en nog wat de kost te verdienen. Hij werkte op een mattenfabriek, had zomers een melkvaart (het overzetten van de volle melkbussen) danwel het vee verschepen. Ook had hij een groentetuin en ging als parlevinker* op pad. Omstreeks 1930 ging vader Douwe werken bij de “Provincie” als brugwachter en later als sluiswachter. Cees groeide voorspoedig op en wilde graag timmerman worden. Hij doorliep de 6 klassen van de Openbare Lagere School te Appelscha – Boven met prachtige cijfers, waarbij gedrag en vlijt er uit sprongen!! Er werd zelfs niet 1 dag verzuimd.
Toen het gezin te Oudehorne woonde, moest hij van zijn ouders, zeer tegen zijn zin, nog een jaar langer naar de lagere school, school no. 10 te Oudehorne. Feitelijk moest hij dus nogmaals de 7e klas doorlopen. Hij was maar wat graag naar de ambachtschool gegaan in Heerenveen. Maar omdat de kinderen dwars door de weilanden moesten naar de grote weg, kon hij zo de jongere kinderen nog begeleiden. Hij verbleef daar tot mei 1938 en was dus al 15 jaar toen hij naar de ambachtsschool ging te Jubbega – Schurega.
Hij werd daar ingeschreven als leerling no. 12 , beroepskeuze timmeren. Het schooljaar liep van mei tot mei en werd uitstekend doorlopen met klinkende cijfers, maar bij het 3e kwartaal, beginnende op 1 januari 1939 werd de beroepskeuze gewijzigd in schilderen. Ook begon Kees vanaf die tijd lessen te verzuimen, maar dat waren de dagen dat hij al aan het werk was. Toch weet hij de eerste 2 jaren goed af te sluiten en gaat zelfs over naar klas 3. Vanaf dan gaat hij nog maar een halfjaar naar school en de rest van het jaar praktijk. In de 4e klas, het is dan het schooljaar 1941 – 1942, sluit Kees zijn 4 halfjaarlijkse winterdagschool af met een diploma, welke hem werd uitgereikt op 23 mei 1942. Hij gaat vanaf die tijd met veel plezier volledig aan het werk. Het gezin verhuist rond die tijd naar de Dorpsstraat 130 te Rottum (Heerenveen Zuid) alwaar vader Douwe brugwachter wordt.
Maar in datzelfde jaar ronselden de Duitsers jonge jongens en mannen voor de “Arbeitseinsatz”, hun eigen werkkrachten lagen immers aan het front en iemand moest toch de economie draaiende houden.Vader Douwe, als hoofd van zo’n groot gezin met jonge kinderen, kreeg dispensatie, maardan moest Kees deze “plicht” vervullen. Dat zag Kees niet zitten, hij had ook al stevige verkering, en dook onder in de Tjongervallei. Maar toen kwam zijn vader onder druk te zitten, zodat Kees zich verplicht voelde te gaan. Op 23 oktober 1942 werd Kees 19 jaar en op 28 oktober 1942 heeft hij zich vrijwillig gemeld. Samen met nog enkele jongelingen werd hij opgebracht naar Leeuwarden en werd voor 4 dagen vastgehouden in hotel Klopma aan de Veemarktstraat. Vandaar werden de jonge jongens per trein vervoerd naar Duitsland. Bestemming Steierberg / Liebenau / Stolzenau. Men werd te werk gesteld in de fabrieken, munitiedepots of ondergebracht bij de boeren. Wie van huis uit bakker was kwam bij de bakker terecht enz. enz. De Nederlandse mannen hadden het, gezien de omstandigheden slecht, maar de jongens en meisjes uit de Oostbloklanden verkeerden in mensonwaardige toestanden.
Voor al deze goedkope krachten was er geen hygiene en geen voedsel genoeg. De Nederlandse jongens gingen van tijd tot tijd op verlof naar huis, b.v. voor een bruiloft, begrafenis of familiebezoek. Dit hield dan wel in dat je borg moest staan voor een ander. Als je niet terug kwam werd die ander zwaar gestraft en / of kreeg de doodstraf. Een enkele keer was er toch iemand die onderdook en daarmee een van de maten een loer draaide. Maar gelukkig voor de achterblijvers kwamen de meesten terug van verlof.
# Het was hier in deze slechte omstandigheid waar Kees in contact kwam met Zinja.
Het moet zo ongeveer februari / maart 1945 geweest zijn toen Kees en zijn maten besloten te vluchten richting Nederland. In het werkkamp was nog maar weinig activiteit en men kreeg de indruk dat de bevrijder voor de deur stond. Deze, de Engelsen, kwam pas op 10 april 1945. De jongens stalen een karretje, en met z’n zevenen vertrokken ze. Jan van der Vlugt, Lomme Brouwer, Gosse Wind, Andries en zijn Russische vriendin Lena, Kees en de Oekrainse Zinja. Onderweg voegden zich bij hun nog 3 jongens uit Assen. Er werd afgesproken om ongeveer 50 kilometer per dag te lopen, soms moest men klauteren langs gebombardeerde bruggen of wegkruipen in struiken e.d. als er weer Duitsers in uniform aankwamen. Geslapen werd er in het hooi bij de boeren, waar men de eieren stal, dan wel een stuk brood kreeg. Eens hebben ze een Duitser een fiets afhandig gemaakt omdat ze te moe waren om te lopen. Deze was niet opgewassen tegen de overmacht van de geestdriftige, uitgehongerde jongelui, die bijna de grens hadden bereikt. Via Meppen Dld., ging men over de grens naar Klazienaveen. Daar werden ze in een barak vast gehouden voor de ontluizing maar het ploegje Friezen had ” gjin ûngemak”. Kees werd door de Duitsers 4 weken verhoord, in hun hoop dat hij iets verkeerds had gedaan, waardoor Zinja teruggestuurd kon worden. Deze verhoren en treiterijen waren niet zachtzinnig. Er was ook een jongen die weigerde borg te staan voor zijn Russische vriendin (verzorgen en trouwen) en toegaf aan de Nederlandse militairen, die samenwerkten met mensen uit het verzet, waardoor zijn meegebrachte Russische vriendin alleen en huilend werd achtergelaten. Er was zelfs een Nederlander, ėėn met een band om de arm, die Kees zo treiterde met leugens over Zinja, dat hij deze tegen de straatstenen heeft geslagen met de woorden “ik skop him dea”. Vriend Gosse Wind was zijn redding en wist alles weer tot bedaren te brengen. De tocht richting Friesland kon beginnen en via Oldeberkoop, Oudehorne en Mildam kwam men op 9 mei 1945 veilig thuis in Nieuweschoot. Met nog 2 monden er bij te voeden drongen de ouders aan om maar zo snel mogelijk te trouwen en werk te zoeken. En werk kreeg Kees, via zijn vader, als brugwachter op de Rottumerbrug aan de Rottumerweg. Vier weken hield hij dit vol, tot aan zijn trouwen. En zoals dat soms gaat, in geleende kleren met te krappe schoenen op een boerenkar, werd er getrouwd te Joure op 21 juni 1945. En met na afloop een glas karnemelk bij hotel Minnesma werd dit heugelijke feit gevierd. Kees ging hierna rap als schilder aan het werk, en Zinja hielp haar schoonmoeder in het huishouden en maakte zich de Friese taal snel eigen. In het weekend hadden zij altijd veel plezier als andere Russinnen langs kwamen met hun Nederlandse mannen. De eerste zoon Douwe wordt geboren op 8 april 1946 te Wolvega in “Huize Lycklama”, een klooster, waar de nonnetjes een kraamafdeling hadden.
Besloten werd om zelfstandige woonruimte te zoeken, maar die was er niet zo vlak na de oorlog. “Inwoning” lag dan ook voor de hand. Het jonge gezin had de beschikking over een kamertje met zoldertje en een bedstee te Rottum. Veel licht was er niet, en al zeker geen elektriciteit. Hier werd de tweede zoon Simon geboren, en vader Kees moest de arts bijschijnen met een zaklamp. Binnen een jaar kreeg het echtpaar een nieuwe eensgezinswoning aangeboden te Rotsterhaule, Nieuweweg 23, waar dochter Hilda werd geboren.
Kees verliet het gezin in 1958 voor een andere vrouw. TussenKees en Zinjawerdechtscheiding uitgesproken.Kees huwde nadien met Haakje de Kroon op 9 mei 1963, uitdeze verbintenis kreeg hij nog 2 zonen, Hendrik enCornelis jr.
Kees overleed thuis op 25 juni 2003, op 79 jarige leeftijd aan de gevolgen van botkanker. Hij werd gecremeerd te Goutum 30 juni 2003.
Zijn onvergetelijke laatste uitspraken:
# “Wat woe ik graach noch tachtich wurde”
# “Alwer in jonge”
# ” Tink der om jongens, Hilda skriuwt alles op”
NB. Parlevinker = iemand die van de ene plaats naar de andere trekt om handel te bedrijven, venten. Iemand die uit parlevinken gaat die “vent” met een bootje langs de schepen, een drijvende marskramer dus.